24 november 2007

En soms gaat het zo

Ze belde me op met dat alles moeilijk en zwaar en even niet leuk was. Ik kwam net uit mijn eigen ellendige uurtje van de week en voelde me ook niet al te florisant. Maar als zij belt in zo’n bui, is het Sanaëigen om de eigen narigheid wat te onderdrukken en haar te gaan overladen met een overdosis Mij. Ze moet en zal tenslotte weten en vooral voelen dat ik er ben. En blijf.

Een half uurtje later stond ik op haar stoep. Nou ja, die stoep is niet echt haar eigendom, want die deelt ze met misschien wel 300 flatbewoners, maar ok. U begrijpt wat ik bedoel. Tenzij u autistische trekken heeft. In dat geval: Ik stond op de stoep die voor het portiek van de flat waarin zij woont ligt en ik stond daar om haar een knuffel (een figuurlijke, dus geen echte teddybeer) te komen geven.... asfasdlkjfsalajfewaroiasdfasf. Ik stap even uit mijn rekeninghoudenmeteenautistischedenkwijzemodus, anders wordt dit heeeeeel ingewikkeld. En niet alleen voor mij.


Goed. Ik stond daar dus om haar een knuffel te komen geven, maar stiekem ook om er één te halen. (Gosh, wat klinkt dit soft en zoetsappig. Nou ja. Het zij zo. Wij zijn zo. Take it or leave it me.)

De deur stond op een kiertje en zij hing alweer op de bank. Gordijntjes dicht, kaarsjes aan, Adiemus of iets in die trant op de achtergrond… Ik gooide in stilte mijn jas en tas neer, kroop erbij, zei niets en kreeg 20 seconden later de nuchtere vraag: “Hé, waarom huil jij? Ik moet nu toch huilen?” (Wat ze overigens niet deed, de spelbreker!)

Ik antwoordde met “Nee, we moeten sámen huilen. Dus schiet maar op, want jij loopt achter.” Het hielp niet. Ik bleef een solojankerd en zij de Sjaak Afhaak. Liet ze me toch mooi in de steek. Koppige ikwilniethuilenenmensentoelatenenvertellenwaterismiep!

Zij had nog een afspraak en ik moest naar huis om te eten dus even later namen we afscheid, terwijl ze nog steeds niet gehuild had. Ergens klopte dat niet en ik voelde me gefaald in mijn job.

Terwijl ik thuis wat zat te zappen en zat te wachten totdat de aardappels gaar waren, ging de bel. Daar stond zij. Hoofd gebogen, schouders richting grond en een pruillipje. En –uiteindelijk- een traan. Of misschien wel twee.

Een huppeltje in mijn hart. Dankbaar dat ik er toch nog mocht zijn,
blij dat die miep haar tranen met me deelde.